vrijdag, april 19, 2024
HomeOnderwerpenMaatschappij'Mi boto lai' bijeenkomst van 50 plus organisatie Fos'ten

‘Mi boto lai’ bijeenkomst van 50 plus organisatie Fos’ten

-

Does Travel - naar Suriname

PARAMARIBO, 16 apr – “Na 16 april, di mi boto lai” is de titel van een traditioneel Surinaams lied van Max Woiski sr. uit Suriname. Maar het is ook de titel van de jaarlijkse bijeenkomst van Fos’ten een Surinaamse 50 plus vrouwen-organisatie in Nederland.

Met bussen kwamen de bezoekers uit Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en nog veel meer steden en dorpen in Nederland vorige week zaterdag aan. De plaats waar ze naar toe gingen was de zaal van een sportvereniging in Eindhoven.

Verslaggever Sam Jones maakte onderstaande radio- en televisie-special van organisatie Fos’ten. Voor meer informatie surf naar: fosten.eu.

opening
Fernandes Express
Caribbean Night

5 REACTIES
  1. Ontrafeling mysterie van ‘16 april ’ in Suriname

    12 Apr, 08:22
    foto
    De wet van 16 april 1863 (G.B. 1863, no 09), die de eerste arbeidsrechten in Suriname omvatte. Arbeid was hiermee een handelswaar geworden die men kon verhuren/huren volgens het feodaal recht.

    Het bekende oud Surinaams liedje ‘16 april’ van de zanger Max Woiski dat dateert uit de jaren vijftig, heeft zich decennialang onthuld in een raadsel. Aangezien het liedje jaarlijks rond deze periode op de radio te horen is, roept het elk jaar weer vragen op over de verwijzing naar de datum van 16 april. Wat zou er zijn gebeurd op 16 april in Suriname en in welk jaar is het iets gebeurd? Waarom legt de zanger de nadruk op de datum? Het liedje is op YouTube te vinden.

    In de afgelopen decennia zijn er verscheidene verklaringen gegeven op de radio over het verhaal achter het lied en de verwijzing naar de datum. Van de verscheidene verklaringen kan ik mij nog twee herinneren. Volgens één van de verklaringen heeft ooit eens op 16 april een bootongeluk zich voorgedaan waarbij enkele slaven het leven hebben gelaten. Ze zouden onderweg zijn geweest naar het Tapanahony-gebied om goud te delven. In deze verklaring wordt niet aangegeven in welk jaar dit bootongeluk zich heeft voorgedaan en waarom de nadruk zo met klem wordt gelegd op de datum, in plaats van het drama. Heeft het drama zich kunnen voltrekken omdat er iets magisch is aan de datum van 16 april? Waarom valt er uit de tekst van het liedje niets te destilleren over het vermeende bootongeluk. Deze vragen zijn tot heden onbeantwoord gebleven.

    Volgens de andere verklaring die mij ook is bijgebleven zou de datum van ‘16 april’ de dag zijn waarop slaven vertrokken vanuit de Surinamerivier naar Tapanahony voor het zoeken naar goud. Volgens deze verklaring werd 16 april aangemerkt als de overgang van de kleine droge tijd naar de grote regentijd. De slaven die per boot de reis moesten ondernemen naar Tapanahony waren volgens deze verklaring afhankelijk van de grote regentijd voor een soepele doorbeweging in de rivieren en bij de watervallen. Ook deze verklaring roept uiteraard vragen op. In elk geval wordt in onze aardrijkskundeboeken geen datum genoemd die als een scherpe overgang dient tussen de droge tijd en regentijd. Bovendien eindigt de kleine droge tijd volgens onze schoolboeken pas aan het einde van de maand april, waarna de grote regentijd aanvangt. Kortom, bovenstaande verklaringen zijn niet waterdicht en daarom niet aannemelijk. Toch hebben deze verklaringen één ding gemeen, namelijk dat de inhoud van het liedje zijn oorsprong heeft uit de tijd van de slaven in ons land.

    Als ambtenaar op het ministerie van Arbeid, doe ik al jaren onderzoek in de arbeidshistorie van Suriname om deze op schrift vast te leggen. In dit verband ben ik jaren geleden archiefstukken tegengekomen die mogelijk de puzzel van het liedje en de verwijzing naar de datum oplossen. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan ik stellen dat het bedoelde lied betrekking heeft op de publicatie in het gouvernementsblad van 16 april 1863 (G.B. 1863, no 09), betreffende rechten die de slaven toegekend krijgen als arbeiders. Nog nooit eerder in de Surinaamse geschiedenis hadden slaven dergelijke rechten verkregen. De publicatie omvatte 46 artikelen, bestaande uit rechten en plichten die betrekking hadden op hun arbeid als vrije mens. Arbeid was hiermee een handelswaar geworden die men kon verhuren/huren volgens het feodaal recht. Een van de rechten was dat de slaven hun werkplaats, de plantage waar ze arbeid verrichten, mochten verlaten wat eerder niet heeft gemogen. Een ander recht bood ze de mogelijkheid om voor zichzelf een ambacht of bedrijf te kunnen uitoefenen ter voorziening in eigen behoeften en die van hun gezin. Nog nooit eerder hadden de slaven zo een ‘vrijheid’ verworven.

    Met deze publicatie heeft de kolonisator de gevoelens bespeeld van de slaven. Vanaf dat moment kon de veel eerder afgekondigde afschaffing van de slavernij niet in de schaduw staan van de wet van 16 april 1863. De in het verschiet liggende afschaffing van de slavernij was ineens verreweg van minder belang voor de slaven geworden. De afkondiging van de afschaffing van de slavernij geschiedde veel eerder, namelijk middels de wet van 8 augustus 1862 (G.B. 1862 no 6), alsmede de proclamatie van 3 oktober 1862 (G.B. 1862, no 7). Volgens deze documenten werd de afschaffing van de slavernij vastgesteld op 1 juli 1863. Echter, deze datum liet lang op zich wachten, zeker voor de slaven die geen dag langer konden wachten op hun vrijheid. De publicatie van 16 april heeft daarom geleid tot opgetogen slaven. Bepaalde van hen zagen hierin een exit om de plantage te verlaten om hun eigen ding te gaan doen. In die tijd was het gesprek van de dag gericht op Tapanahony, het Eldorado in ons land waar een goudkoorts heerste onder eerder weggelopen slaven.

    Door poëzie en zang uitten de slaven hun vreugde over de wet van 16 april, zoals dat ook het geval was bij andere gebeurtenissen in hun leven van elke dag. Dichtkunst was over het algemeen de wijze waarop de doorsnee slaaf normaliter vluchtte in verbeelding. Ze hadden de neiging om daarin te realiseren wat in het dagelijkse leven onhaalbaar was of bleek te zijn. Thema’s die in hun poëzie en zang aan de orde kwamen, hadden voornamelijk betrekking op spiritualiteit, erotiek, seks, vrijheid en toekomst. Hiermee prikkelden ze structureel de verbeelding van lotgenoten om geloof en hoop te blijven hebben in hun toekomst. Ze waren toekomstdenkers en hadden daarbij een goede voorstelling. Kortom, hun poëzie en zang hadden veel weg van fantasie. In hun fictionele wereld was alles mogelijk. De functionaliteit van hun fantasie en verbeelding mag niet worden onderschat. Hieraan hebben ze kracht ontleend om het te kunnen uithouden op de plantages waar ze onder het juk van hun meesters leefden. Hun buitengewone verbeeldingskracht over hun toekomst maakte dat ze konden dealen met gevoelens van frustratie, vernedering en onderdrukking.

    Uit het oraal erfgoed dat afkomstig is uit de periode van de slaven, kan veel ontrafeld worden over het gewone leven van de slaven, mits wij in staat en bereid zijn het goed te doorgronden. Zo ook het liedje van Max Woiski dat zijn oorsprong vindt uit deze periode en het aanvankelijk heeft kunnen overleven door mond op mond overdracht. Het liedje is gebaseerd op fictie en is gezongen naar aanleiding van de vreugde die er ontstond onder de slaven toen bekend werd dat de wet van 16 april 1863 hun de mogelijkheid zou verschaffen om hun eigen ding te gaan doen als vrije mens. Al vanaf deze dag wilde bepaalde slaven zich alle vrijheden veroorloven. Dat Tapanahony in het liedje wordt bezongen, is omdat het de hype was op het moment. Slaven zagen het als hun toekomstbestemming, gewoonweg om het begeerde goud natuurlijk.

    In het lied bezingt het personage (lees: slaaf) zijn vermeende vrijheid waarop hij zich verheugd op 16 april 1863. Hij fantaseert over zijn vertrek naar Tapanahony als zijn nieuwe bestemming. Hij was ervan bewust dat hij zijn vrouw zou moeten overhalen om met hem mee te gaan. Hij wist dat zijn vrouw het stadsleven ( lees plantage) niet gemakkelijk zou opgeven voor een nieuw avontuur in het diepe oerwoud. Hij hield haar een toekomstbeeld voor, welke neerkwam op een overvloed aan goud dat ze zou bezitten indien ze zou instemmen met het vertrek. Het goud dat volgens hem voor het oprapen was, zou prijken aan al haar vingers en om haar nek. Ze had volgens hem daarom geen reden om te treuren over alles goeds wat ze zou achterlaten. In zijn verbeelding over zijn vertrek, zag hij als enige tegenvaller het achterlaten van zijn liefjes, omdat hij ze niet meer zou zien. Bij vertrek raakte hij daarover in het gemoed ontroerd. Dit deel van het lied heeft betrekking op de erotiek van de slaven, die een niet te onderschatten prikkel was ter versterking van hun levenskracht. Dit gedeelte geeft tegelijkertijd ook aan, de vertwijfeling die was opgetreden bij de slaaf om te vertrekken naar de nieuwe bestemming. Ook het feit dat hij in zijn verbeelding bij aankomst te Ansubangi (de plek van vertrek met de boot) laagwaterstand tegenkwam, onderschrijft zijn vertwijfeling, want hij zou hierdoor niet kunnen vertrekken.

    Volgens het boek ‘De afstammeling van de bosnegers’ van de auteur L. Junker (1922) is Ansu een plantage geweest ter hoogte van wat wij vandaag kennen als Meerzorg in Commewijne. Deze plantage was een beetje afgelegen van de Suriname rivier. Ansubangi moet de plek zijn geweest langs de rechteroever (stroomafwaarts) van de rivier, van waaruit bootjes aan -en afmeerden. De slaven moesten ernaar toe lopen, vandaar er wordt gezongen ‘ma di mi doro na Ansubangi’ Het verhaal heeft zich afgespeeld op deze plantage. Tapanahony was niet onbekend bij de slaven in deze plantage, want heel lang voor de afschaffing van de slavernij waren enkele slaven van deze plantage, onder leiding van Tata Ando Busiman, reeds gevlucht naar Tapanahony waar ze dorpen hebben gesticht. De eerder gevluchte slaven uit deze plantage naar het Tapanahony-gebied werden Ansu-negers genoemd.

    De zanger Max Woiski heeft zich op meesterlijke wijze weten in te leven in de verbeeldingswereld van de slaaf. Hij heeft het verhaal over ‘16 april’ geweten omdat zijn grootvader -volgens het boek Woiski Mijn familie en Ik van de hand van zijn zoon Ronny (1942)- zelf eigenaar was van een plantage. De ervaringen met de slaven werden doorverteld aan de kinderen en nakomelingen. Het verhaal behoort tot het oraal erfgoed van de familie. De grootvader van Max was een Poolse legerofficier die zich in 1835 vestigde in Suriname. Max is 48 jaar na de afschaffing van de slavernij geboren in Domburg (11 februari 1911). Hij begon in de jaren dertig in Amsterdam, Nederland, populaire muziek te maken. In zijn eigen club La Cubana in de Amsterdamse Leidsestraat trad hij op onder de naam José Baretto en speelde voornamelijk Latijns-Amerikaanse muziek. In de jaren vijftig schakelde hij over naar de Surinaamse muziek. Zijn grootste hit was B.B. met R. (Bruine bonen met rijst). Het nummer ’16 april’ dateert ook uit die dagen. Max overleed in 1981 in Spanje waar hij intussen verbleef.

    De opwelling onder de slaven naar aanleiding van de publicatie van 16 april 1863 is uitgelopen op een bittere teleurstelling. Wat bleek? De veel bejubelde ‘Wet van 16 april’ had een bepaling helemaal onderin staan die vermeldde dat de wet pas op 1 juli 1863, op de dag van de afschaffing van de slavernij, in werking zou treden. Dat was vóór de publicatie in de voorlichting naar de slaven toe bewust of onbewust verzwegen, totdat enkele van hen gepakt en gezakt zich op 16 april begaven naar hun toezichthouder voor vertrek. De bedoeling van de gouverneur om deze wet, 3 maanden voor de afschaffing van de slavernij te publiceren, was kennelijk om de veel eerder afgekondigde afschaffing van de slavernij levend te houden bij de slaven. Zwaar terneergeslagen moesten ze nog even doorbijten tot 1 juli. Maar intussen hadden ze hun blijdschap al bezongen in poëzie en zang, waaronder het lied ‘16 april’ dat generaties is overgebracht, totdat in de jaren vijftig het liedje openbaar werd gemaakt, nadat het in Nederland werd geperst op grammofoonplaat.

    Hier volgt de tekst van het lied, alsook de vertaling in het Nederlands:
    Na 16 april (Op 16 april),
    Di mi boto lai (Toen mijn boot was geladen),
    Na Tapanahoni (Naar Tapanahony),
    Na drape mi de go (Daar ga ik naar toe),
    Falawatra miti mi ( ik kwam het water in de rivier op zijn laagste punt tegen),
    Na Ansubangi (bij Ansubangi/bij Meerzorg ),
    Na Tapanohoni (Naar Tapanahony),
    Na drape mi de go (Daar ga ik naar toe)
    Ma di mi doro na Ansubangi (Maar toen ik aankwam bij Ansubangi),
    Ne mi ati ben sari fu tru (toen begon ik echt ontroerd te raken),
    Di mi memre den moi moi foto wintjes (Vooral toen ik dacht aan de mooie stadsvrouwen),
    Ne mi ati ben sari fu tru (Toen begon ik echt ontroerd te raken)
    Gowtu keti na yu neki (Gouden kettingen om je nek),
    Gowtu linga na yu finga (gouden ringen aan jouw vingers),
    Rosalina fu san yu de krei (Rosalina, waarom moet je dan treuren).

    Imro L. Smith,
    onderzoeker/schrijver Surinaamse arbeidshistorie


    Maak melding

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

LAATSTE BERICHTEN:
TOP SITES