Door Chris Polanen – Het is een uur ’s nachts. Het was weer gezellig bij het VAT, maar zelfs een Euro –Suri raakt op een gegeven moment uitgekletst en het is tijd om huiswaarts te keren. ‘Ga liever met de taxi,’had mijn moeder gezegd,’dat is veiliger.’
Op mijn leeftijd wordt dit soort moederlijk advies echter vrolijk weggewuifd. Van het VAT naar mijn ouderlijk huis aan de Julianastraat is een wandelingetje van nog geen tien minuten. Ik ben toch al een grote jongen? Dat stukje zal ik wel overleven.
Ik ben het VAT nauwelijks uit of er komt een jonge man op mij aflopen. Hij spreekt mij aan in het Sranang tongo. ‘Hoe gaat het? Hoe gaat het?’ Een zwerver. Hij is lang, heeft een gespierd lichaam en opvallend knap gezicht voor iemand met een levenswijze die doorgaans niet erg gezond is. Ik wil hem voorbij lopen. ‘Jij bent toch die paardenman?’vraagt hij. Ik twijfel, ken ik hem misschien toch? Hij wijst met twee wijsvingers op zichzelf.’ Ken je mij niet meer?’Jij bent toch die paardenman uit de Julianastraat?’Hij kent mij kennelijk wel. Ik kijk nog eens goed. Ik vergeet geen gezichten, maar ik kan het zijne echt niet thuisbrengen.
Nou ja, het is ook alweer twintig jaar geleden dat ik te paard door de Julianastraat reed. ‘Ik ben ook van de Julianastraat.Je kent mij toch?’zegt hij en grijnst een verassend goed gebit bloot.’Heb je een soft voor mij?’luidt zijn voorspelbare verzoek. Ik geef hem een dollar en vervolg mijn weg.
De weg langs de palmentuin is stil. Een jongen fietst mij tegemoet en passeert mij. Nadat hij gepasseerd is, keert hij en fietst mij van achteren weer voorbij. Dan keert hij weer en fietst mij weer tegemoet. Hij kijkt mij niet direct aan, maar als hij passeert vraagt hij:’Wil je …..?’Ik versta hem niet.’Hm?’vraag ik en vertraag mijn pas. Hij keert weer om, fietst langzaam langs mij heen en vraagt weer’:’Wil je…?’ Weer versta ik het laatste woord niet, maar ik realiseer mij dat ik niet wil. Wat er ook aangeboden wordt. Ik maak een afwijzend gebaar met mijn hand en hij fietst door.
Ik nader de hoek van de Julianastraat. Op de hoek staan twee vrouwen. Ze hebben heel korte rokjes aan, die onwaarschijnlijk lange, slanke benen blootgeven. Hoertjes op de hoek van mijn straat? Tja, het is niet meer de straat die het was toen ik er twintig jaar geleden woonde. Als ik naderbij kom realiseer ik mij dat er iets niet klopt.. De lichamen hebben alle rondingen die je graag ziet bij een vrouw, maar de gezichten zijn te mannelijk. Ze kijken mij aan met een blik die afwachtend is, maar ook een beetje uitdagend. Ik versnel mijn pas en loop ze snel voorbij. Achter mij hoor ik wat opmerkingen die ik niet kan verstaan. Ik trek mijn schouders op en verhoog mijn tempo nog wat. Nou ja, overal ter wereld schijnt er een markt te zijn voor deze vorm van nachtelijke transacties. Ook in Suriname. Zelfs in mijn straat.
Ons huis is in het begin van de Julianastraat, ik ben bijna thuis. Als ik de naar poort loop hoor ik:’Je loopt als een gangster’. Er komt iemand aanlopen. Ah, gelukkig, een bekend gezicht. Hij is van mijn leeftijd, woont verder op in de straat, lacht en groet altijd. Een sympathieke kerel. We wisselen beleefdheden uit. Hij informeert naar mijn broers en zus. Als ik aanstalten maak om de poort open te doen, zie ik zijn gezicht veranderen. Hij kijkt alsof hij plotseling heel erge pijn in zijn buik heeft.’Heb je niets om de zwakke broeder te ondersteunen?’Hij wrijft over zijn buik. In twintig jaar is er veel veranderd.
‘Sorry ik heb geen kleingeld meer,’zeg ik. Het is de waarheid.
‘Ik ga dood van de honger,’zegt hij en trekt zijn T-shirt omhoog,’ zie je niet hoe plat mijn buik is?’
Er komt een six-pack te voorschijn dat ik, ondanks mijn dagelijkse buikspieroefeningen, nooit zal krijgen. Ik schud mijn hoofd en leg mijn hand op de poort.’Ik heb echt niets,’zeg ik.
Hij vouwt zijn handen onder zijn kin alsof hij gaat bidden.’Ik verzoek je…. , ik verzoek je.’
Jezus.Ik kijk om mij heen. De straat is verlaten. De gewone burgers slapen en ik benijd ze.
‘Ik kijk boven of ik wat heb,’zeg ik en open de poort. ‘Maak je ouders niet wakker, hoor,’ zegt hij terwijl ik de trap op loop. Ik schud mijn hoofd. Denkt hij dat ik gek ben? Boven pak ik wat kleingeld en ga het balkon op.
Hij zit aan de overkant van de straat op de rand van het trottoir met zijn hoofd in zijn handen. Ik gooi het geld naar beneden.Hij springt op en grabbelt het van de straat.
‘Thanks, thanks,’zegt hij zacht en loopt haastig weg. Ik kijk uit over de slapende Julianastraat.
Mijn buurt is veranderd. Ze is ruig en onvoorspelbaar geworden. Maar ach, ik hou nog steeds van haar.
chrispolanen@wanadoo.nl